Netherland

“Misschien vinden we, als al de rest gefiaald gefaald heeft, verborgen in onszelf de sleutel van de volmaakte

verandering”

Sri Aurobindo

De geheimen zijn eenvoudig.

Omdat de Waarheid eenvoudig is; het is de eenvoudigste zaak ter wereld; daarom zien we haar niet. Er is op de wereld maar een Jets en niet twee, zoals de wis- en natuurkundigen beginnen in te zien, en zoals ook het kind heel goed weet dat op een wijd strand de golven toelacht, waarover hetzelfde schuim al sinds de oertijd heen en weer lijkt te rollen en zich weer lijkt te voegen bij het grote ritme dat ontstijgt aan oude herinnering, dat dagen en smarten tot een enkele historie samensmelt, een historie, zó oud, dat ze als het ware een onveranderlijke aanwezigheid is, zó wijds, dat ze zelfs haar onmetelijkheid koppelt aan een meeuwenvleugel. En alles ligt in een seconde besloten, de totaliteit van tijdperken en zielen, besloten in een enkel punt, dat een moment schittert op het parelende schuim. Maar dat punt zijn we nu juist kwijt geraakt, evenals die glimlach en die zingende seconde.

Toen hebben we die Eenheid door een som willen reconstrue-ren: 1+1+1    , net als onze computers, alsof de som van al het mogelijke weten op alle mogelijke punten ons uiteindelijk de ware noot zou leveren, die enkele noot die doet zingen en die de werelden in beweging zet en het hart van een vergeten kind. Die

Eenvoud hebben we willen vervaardigen voor iedere beurs, en hoe groter het aantal uitgekiende knopjes werd, hoe meer die het leven vereenvoudigden, des te verder vlogen de vogel en de glimlach weg, zelfs het mooie schuim hebben we met onze berekeningen vervuild. We weten zelfs niet eens zo goed of ons lichaam ons nog toebehoort – ze heeft alles opgeslokt, die mooie Machine.

Dat unieke Iets nu is tevens het enige Vermogen, omdat wat er in een punt schittert, ook schittert in alle andere punten: als men dat eenmaal begrijpt, heeft men al het overige begrepen. Er is op de wereld maar een Vermogen, en niet twee. Zelfs het kind begrijpt het; het is koning, het is onkwetsbaar. Maar het kind groeit op en vergeet. En de mensen groeiden op, de naties en de beschavingen, en ieder zocht op zijn eigen manier het Grote Geheim, het eenvoudige geheim – via bewapening of overwinningen, via meditatie of magie, via schoonheid, godsdienst of wetenschap. En eerlijk gezegd weten we niet zo goed wie het verste gekomen is, de werkman van de Acropolis, de magier uit Thebe, of de astronaut van Cape Kennedy, of zelfs de Cistercienser monnik, want de een verwierp het leven om het te begrijpen en de ander nam het aan zonder het te begrijpen, de een liet ons een spoor schoonheid na, de ander een witte condensstreep aan de hemel – we zijn de laatsten op de lijst, dat is alles. En die magie, die hebben we nog steeds niet te pakken. Dat punt, dat hele kleine machtige punt is er altijd, op de stranden van de wijde wereld, het schittert voor ieder die er oog voor heeft, zoals het al deed toen we nog geen mensen onder de sterrenhemel waren.

En toch zijn er mensen die het Geheim hebben aangeraakt: de Grieken misschien, en de Egyptenaren ook, en de Rishi’s* uit de Vedische tijden vast en zeker. Maar het gaat met de geheimen zoals met de bloesem aan een mooie boom: ze hebben hun seizoen, hun verborgen groei, hun plotseling ontluiken. Want alles heeft zijn tijd, zelfs de conjunctie van de sterren boven ons hoofd en de vlucht van de aalschover over de wit beschuimde rots, misschien zelfs dat schuim zelf, dat eventjes opspat op het ritme van de golven, en alles beweegt zich volgens een enkele ritus. Hetzelfde geldt voor de mens. Een geheim, dat wil zeggen kennis, en dat wil zeggen vermogen, heeft zijn organische tijd, en een geisoleerd celletje, dat verder is ontwikkeld dan de andere, kan het vermogen van zijn kennis niet belichamen, dat wil zeggen de wereld veranderen, de bloei van de grote boom versnellen, tenzij heel het overige gebied aan die ontwikkeling toe is.

* Zieners

De tijd is echter gekomen.

Ze is aangebroken, overal op aarde bot het uit, ook al lijkt de onzichtbare bloem nog een giftige zweer: de studenten in Calcutta onthoofden het standbeeld van Gandhi, de oude goden hebben afgedaan, intelligente mensen slaken vernietigingskreten en roepen de Barbaren over de grenzen, net als de Romeinen uit het oude keizerrijk, om hun eigen gevangenis af te breken. Anderen roepen om kunstmatige paradijzen – het kan niet schelen welke weg, maar deze weg niet meer! En de aarde kreunt en steunt in al haar voegen, haar ontelbare voegen, in alle cellen van haar grote lichaam in het proces van transformatie. Het zogenaamde “kwaad” van onze tijd is een verkapte geboorte waarvan we niet weten wat we ermee aan moeten. We worden geconfronteerd met een nieuwe evolutie crisis, die even radicaal is als de eerste menselijke afwijking onder de mensapen geweest moet zijn.

Maar aangezien het aardse lichaam uniek is, is er ook maar een geneesmiddel, zoals er ook maar een Waarheid is, en als er een enkel punt omgevormd is, zal dit alle andere punten omvormen.

Dit punt nu is niet te vinden in onze wetten die nog voor verbetering vatbaar zijn, in geen enkel systeem, geen enkele wetenschap, godsdienst of school, in geen van onze “isme’s” met al hun geuren en kleuren – dat maakt allemaal deel uit van het oude Mechaniek, er valt geen enkele bout aan te draaien, toe te voegen of te verbeteren, nergens, we bevinden ons op de rand van een totale verstikkingsdood. En dat punt is zelfs niet te vinden in onze intelligentie – die heeft immers dat hele Mechaniek uitgedacht zelfs niet in een verbeterde versie van het Menselijke, want dat zou

nog een verheerlijking meer zijn van zijn zwakheden en zijn vergane glorie. “De onvolmaaktheid van de mens is niet het laatste woord van de Natuur”, zegt Sri Aurobindo, “maar ook zijn volmaaktheid is niet de hoogste top van de Geest”.* Het ligt in een toekomst die onze intelligentie nog niet kan bevatten, maar die groeit in ons diepste wezen, net als de bloem van de poinciana als alle bladeren zijn gevallen.

Er bestaat tenminste een hefboom tot die toekomst, als we ons tot de kern van de zaak wenden. Maar wat is dat dan, die kern, als die niet te vinden is in wat we volgens menselijke maatstaven voor mooi en goed en waar houden?…. Op zekere dag wilden de eerste reptielen die uit het water kwamen vliegen; de eerste mensapen die uit het bos kwamen keken bevreemd om zich heen: een en dezelfde onbedwingbare drang confronteerde hen met een andere toestand en wellicht lag de hele transformatieve kracht besloten in die enkele blik naar dat andere, alsof die blik en dat appel, dat onbekende iets dat roept, het vermogen had de bronnen van de toekomst te ontsluiten.

Want inderdaad bevat dat punt alles, het vermag alles, het is een vonk van het Zonnezelf, van het ontelbaar unieke dat schittert in het hart van mensen en dingen, in ieder punt van de ruimte, in iedere seconde tijd, in iedere vlok schuim, en dat onvermoeibaar het steeds meer wordt dat het in een fractie van een lichtflits heeft gezien.

De toekomst is aan hen, die zich geheel aan de toekomst geven.

En we beweren dat er een toekomst bestaat die nog veel wonderbaarlijker is dan alle electronische paradijzen van het mentale: de mens is niet het eindpunt, zomin als de archeopterix het hoogtepunt van de reptielen is – waar zou de grote golf der evolutie kunnen ophouden? We weten best dat we doen of we steeds mooiere machines uitvinden, of we de grenzen van het menselijke steeds verder verleggen, of we vooruitgaan tot zelfs Jupiter en Venus toe. Maar dat is alleen maar schijn, we krijgen het hoe langer hoe benauwder, en we verleggen de grenzen

helemaal niet: we sturen een klein, meelijkwekkend wezen naar het einde van het heelal dat niet eens voor zijn stam weet te zorgen, en evenmin weet of zijn grot een draak herbergt of een schreiende baby. We gaan helemaal niet vooruit, we blazen alleen maar een enorme mentale zeepbel buiten alle proportie op, een bel die in ons gezicht uit elkaar zou kunnen spatten – we hebben de mens niet veredeld, we hebben slechts een kolos van hem gemaakt. En dat kon ook niet anders, de fout ligt niet bij een of ander tekort aan deugd of intellect, want als die tot het uiterste worden doorgevoerd, kunnen ze slechts superheiligen of supermachines opleveren, dat wil zeggen: monsters. Een heilig reptiel in zijn hol zou net zo min een evolutief hoogtepunt zijn als een heilige monnik. Laten we er dan toch mee ophouden. In feite ligt het hoogtepunt van de mens – of het hoogtepunt van wat dan ook -niet in de mate van volmaaktheid van de desbetreffende soort, maar in dat “andere”, dat niet tot hem behoort, maar dat hij probeert te worden. Dat is de wet van de evolutie. De mens is niet het eindpunt, de mens is een “overgangswezen”* zei Sri Aurobindo al lang geleden, hij is op weg om een bovenmenselijk wezen te worden, even onvermijdelijk als het verste twijgje van de verste tak al besloten ligt in het zaad van de mangoboom. En onze enig ware bezigheid, ons enige probleem, de enige vraagstelling van alle tijden die om oplossing vraagt, en die ons grote aardse schip tot in al haar pijnlijke spanten teistert, is: hoe brengen we die overgang tot stand?

Nietzsche zei het ook al. Maar zijn “Uebermensch” was slechts een tot een kolos opgeblazen mens, we hebben hem over Europa zien losbreken; dat was geen vooruitgang in de evolutie, maar een terugval naar het oude barbarendom van het redeloze blonde of donkere beest van het menselijke egoisme. We hebben geen supermens nodig, maar iets anders dat in het hart van de mens reeds begint te stamelen en dat evenveel van de mens verschilt als de cantates van Bach van het eerste gegrom van de mensapen. En inderdaad klinken de cantates van Bach armetierig wanneer het

innerlijk oor zich voor de harmonieen van de Toekomst begint te openen.

Die opening, die doorgang, willen we bestuderen in het licht van wat we hebben geleerd van Sri Aurobindo en van Haar die zijn werk voortzet, de modus operandi van de overgang, zodat we zelf de hefboom kunnen grijpen en methodisch aan onze eigen evolutie werken – experimentele evolutie bedrijven – zoals anderen embryo’s in reageerbuizen proberen te kweken en wellicht slechts de echo’s van hun eigen monsters zullen horen.

Het geheim van het leven ligt niet in het leven zelf besloten, noch dat van de mens in de mens, zomin als “het geheim van de lotus besloten ligt in de modder waaruit hij opgroeit”, zegt Sri Aurobindo* en toch scheppen die modder en die zonnestraal samen een andere graad van harmonie. Dit punt van samenvallen, dit punt van transmutatie, moeten we zien te vinden, en misschien zullen we dan opnieuw ontdekken wat dat stille kind op het strand ziet in die speelse schuimvlok, de hoogste muziek die de werelden weeft en dat ene Wonder dat zijn tijd afwacht.

En wat menselijkerwijs onmogelijk leek, zal kinderspel worden.

Geplaatst in -

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

*